Het straatmaken in ploegverband betekende dagelijks een zware aanslag op het aanpassings- en incasseringsvermogen van een geboren individualist als Willem nu eenmaal was. Bovendien begon zijn rug steeds pijnlijker slijtageverschijnselen te vertonen.
Opnieuw bleek dat zijn gemeentelijke werkgevers oog hadden voor zijn bijzonderheid en talent en begrip hadden voor zijn behoeften. Toen Willem het geleidelijke kleurverloop had ontdekt als 'zijn stiel', had dat tot gevolg dat hij het schilderen niet langer kon onderbreken dan voor een paar uren. De verf mocht niet te droog worden, want dan ging het effect verloren. Hij moest nat-op-nat en laag-over-laag blijven doorwerken tot een schilderij af was. En omdat hij alleen in de weekends kon schilderen, kwam het dus steeds vaker voor dat Antke zijn bazen moest uitleggen dat Willem op maandag niet kon komen straten, omdat het schilderij nog niet af was. Dat werd gedoogd. Nog altijd spreekt Antke met dankbaarheid over zoveel begrip.
De gemeente was ook zijn eerste koper geweest toen Willem voor het eerst in de openbaarheid trad, in 1973. Met drie schilderijen nam hij deel aan een groepsexpositie in de plaatselijke Bibliotheek. Boele Bregman had op de opening geroepen: "Er is hier maar één goede schilder en dat is Willem van Althuis" en de gemeente had zijn werk "De Molen" gekocht. Dit schilderij is nu te bezichtigen in museum Willem van Haren in Heerenveen.
Toch moest Willem nog een paar jaar doormodderen met zijn rug. Tot 1976. Toen, op zijn vijftigste, werd hem vervroegd pensioen gegund en kon hij zich volledig gaan toeleggen op het schilderen.
Eigenlijk, achteraf bezien, gebeurde dat precies op tijd. Als het straatmaken (zijn toenemende conflict ermee) naast pure broodwinning voor hem nog een functie had vervuld, was het misschien omdat het bij Willem de behoefte aan compensatie levend hield en er dus een stimulerende werking van uitging, een extra gedrevenheid. Die had hij nu niet meer nodig. In die laatste jaren, tussen 1972 en 1976, had hij zijn draai gevonden. Je kan ook zeggen: was hij volgroeid als schilder. De tijd van bloei was aangebroken en van vruchten plukken. In het najaar van 1975 exposeerde het Stedelijk Museum van Amsterdam zijn werk en in het voorjaar van 1976 werd hij aan heel kunstminnend Nederland voorgesteld in een tv-portret van 30 minuten (programma Beeldspraak van de NOS).
Stelselmatig had hij in de voorafgaande jaren zijn figuratieve beelden vereenvoudigd, ontdaan van zoveel mogelijk storende elementen of details. Bovendien werkte hij vaak al duidelijk toe naar een monochrome weergave. Meer en meer gaf hij zijn beelden weer in schakeringen van slechts een enkele hoofdkleur.
Via een aantal "paartjes", tweelingschilderijen met een figuratief weergegeven bron en daarnaast zijn abstracte vertaling (met een licht constructivistische toets) had hij de overstap gewaagd naar de non-figuratieve, verlopend kleurvlakken en -vormen die hem naam en faam hebben bezorgd. Dat betekende niet dat hij het figuratieve voorgoed vaarwel heeft gezegd, maar als hij nog eens een brugje, een hoogrugboerderij of een gebouwtje, zoals zijn geliefde visafslag in Laaxum, in zijn schilderijen opnam bleef daar niet meer van over dan een vaag silhouet dat dreigde op te gaan in de kleur van het gehele beeld, vaak in een mistig grijs.
De grootste bewondering heeft hij verworven met de magische werking van verlopende kleurvlakken. Die magie kan je eigenlijk alleen maar goed beleven als je ze in het echt ziet, die gaat verloren bij reproductie.
Het geheim schuilt in de wisselwerking tussen de verflagen onderling en onze waarneming (al speelt het heersende licht daarin ook een bepalende rol). Bij zijn beste werken is onzekerheid troef. Zie je nu nog wel een horizon, een kruis of een bolling of is het slechts verbeelding? Zekerheid en twijfel wisselen elkaar dan af. Het is alsof de onderlagen in de verf een gevecht aangaan om door de daarboven gelegde lagen heen te breken. Daardoor ontstaat er een levend en zelfs zinderend beeld dat weliswaar afkomstig is van het doek, maar dat zich voor het schilderij lijkt te manifesteren, in de ruimte tussen het schilderij en je ogen.
(Voor wie het weten wil: er is een wetenschappelijk bewezen verklaring voor dit verschijnsel. Onze ogen zijn namelijk niet in staat zich langer dan een bijna onmeetbare fractie van een seconde op een enkel punt te concentreren. In razend tempo tasten zij voortdurend hethele zichtveld af, terwijl wij denken dat we naar een enkel punt kijken. Dus als we bijvoorbeeld zo'n heel ijle, in de verf versluierde horizon proberen waar te nemen, wordt die als het ware nog extra versluierd omdat de onbewuste waarneming van andere delen mee gaat spelen -en zelfs van de ruimte om het schilderij heen. Kort en goed: geen mens ziet ooit exact wat er is, maar slechts een illusie die ontstaat uit een hele reeks razendsnel en onbewust opgedane impressies. Daar stelt ons brein een samenvatting of een conclusie uit samen. De magisch te noemen schilderijen van Willem van Althuis veroorzaken door hun buitengewoon complexe kleurakkoorden bij ons een reeks van verschillende, elkaar afwisselende en elkaar soms tegensprekende conclusies. Daar zit het hem in).
Denk nu niet dat hij met die verlopende kleurvlakken vervolgens twintig jaar lang steeds maar weer hetzelfde is blijven doen. Hoewel er, als je terugkijkt, langzamerhand reeksen schilderijen zijn ontstaan die op elkaar lijken, soms zelfs sterk, valt vooral op dat hij is blijven experimenteren, met kleuren en kleurcombinaties, maar ook met verschillende vormen. Zo ontstonden er werken die je kan typeren als "gescheurd en gevouwen", werken met lijnpatronen, een mandala en enkele schilden. Hij bleef op zoek naar nieuwe mogelijkheden en telkens weer andere expressies.
Een schilderij ontstond bij hem ook nooit 'zomaar' of 'al schilderend'. Dat zou bij zijn werkwijze ook niet goed gaan. Het schilderen was altijd de laatste fase van een visualisatie, van een proces. Als hij begon te schilderen stond voor hem, naast de vorm en de inhoud, ook het formaat al vast, evenals -heel precies- de pigmenten die hij zou gaan gebruiken. Vaak legde hij zijn voornemens vast in aantekeningen die je dan ook -net als in de bouw- kan zien als het bestek voor een schilderij.
Willem kon intens genieten van zijn erkenning, maar hij werd er hoegenaamd niet door aangetast. Hij bleef zoals hij gebakken was, eenvoudig, fijn van gevoel, kwetsbaar, bedachtzaam, en vooral: echt. Hij was een boerenzoon van Hatzum, maar toch is hij nooit een boer geweest, ondanks zijn liefde en zorg voor dieren en natuur. Hij verdiende zijn brood als werkman en straatmaker, maar hij is nooit werkman of straatmaker geweest. Willem van Althuis was een geboren kunstenaar, een gedreven zoeker, eerst naar zichzelf en vervolgens naar de essenties van het menselijk bestaan en naar het hoogst haalbare. Zelfs toen hij had leren inzien dat het ultieme en absolute schilderij buiten ons bereik ligt heeft het hem niet weerhouden door te gaan met zoeken. Willem van Oranje schijnt eens gezegd te hebben dat een mens niet hoeft te slagen om te blijven volharden. Dat is ook van toepassing op Willem van Althuis. Hij stopte pas met schilderen, in 1993, toen zijn hand te onvast werd door de ziekte van Parkinson.