Willem van Althuis (Dronrijp 31 maart 1926 – Leeuwarden 9 oktober 2005) was de zoon van een landarbeider, die later zelfstandig boer werd. Willem groeide op in Hatsum, een buurtschap bij Dronrijp. De jonge Willem leerde melken en hielp mee op het land. In zijn vrije tijd zat hij vaak te tekenen, maar hij was ook muzikaal (accordeon) en sportief (voetballen en dammen).
Na de oorlogsjaren werd hij opgeroepen voor militaire dienst (1946) en klaargestoomd voor uitzending naar Nederlands-Indië. Epileptische aanvallen voorkwamen dat hij daadwerkelijk werd uitgezonden. Hij werd om die reden in 1947 ook afgekeurd.
Enkele van zijn ooms en tantes waren eind jaren twintig naar Amerika geëmigreerd. Een van zijn ooms liet hem overkomen naar New York (New Jersey) en betaalde zijn overtocht, die hij met arbeid moest terugbetalen. Hij zou er niet blijven.
In 1950 keerde hij terug naar Dronrijp, een ervaring rijker. Hij verdiende als los werkman zijn geld en leerde in 1950 Antke Plantinga kennen. Ze huwden in 1951. Door het ontbreken van een vast inkomen en de hoge werkloosheid liet hij zich opleiden en omscholen tot stratenmaker. Hij vond daarna vast werk als stratenmaker bij de gemeente Menaldumadeel. Inmiddels waren ook de eerste kinderen geboren. In 1957 reageerde Willem op een advertentie van de gemeente Heerenveen. Hij werd aangenomen en verhuisde met Antke en hun drie kinderen naar Heerenveen.
In Heerenveen veranderde zijn leven drastisch. Hij leerde Thom Mercuur kennen via de postzegelclub en ook diens kunstenaarsvrienden Boele Bregman, Sjoerd de Vries en Sies Bleeker. Hij werd in Heerenveen ook lid van de PvdA en leerde partijprominenten kennen, als Laurens ten Cate en Rudi Boltendal. Via de laatste kwam hij in contact met Louis Le Roy, leraar tekenen en kunstgeschiedenis aan de plaatselijke HBS. Hij zou twee winterseizoenen tekenles krijgen van Le Roy (1961-1962 en 1962-1963). Van Mercuur en Le Roy leende hij boeken en kwam hij in aanraking met kunstenaars als Kandinsky, Klee en Miró. Vooral Kandinsky zou grote invloed op hem hebben.
In tussen waren in 1960 en 1962 nog twee kinderen geboren. Zijn werk, af en toe bijklussen om wat extra te verdienen, zijn jonge gezin, stonden haaks op de geringe tijd die hij overhield voor zijn ontwikkeling als beginnend kunstenaar. De spanningen liepen op. Een ruzie op zijn werk zou leiden tot een korte opname in een inrichting (zomer 1963). Later dat jaar sloot hij zich aan bij de tekenclub "De Lantaarn" in Joure onder leiding van pastoor van Egmond.
Tot 1964 hield Willem zich alleen bezig met goedkope materialen als potlood, wasco en plakkaatverf. In 1964 kreeg hij van Antke een set olieverf op zijn verjaardag. Dat was zijn begin als kunstschilder. Als schilder was Willem van Althuis was autodidact. Hij verdiepte zich in het werk van eerdergenoemde en andere kunstenaars en in de technieken van oude Hollandse meesters. Hij vergrootte zijn kennis over de kunst, over schrijvers, over filosofen maar vooral over de techniek van het schilderen. Hij zou in de periode 1964 – 1972 meer dan honderd schilderijen maken voor hij uiteindelijk een eigen uitdrukkingsvorm vond die hem, aanvankelijk in kleine kring, maar later in bredere kring veel bewondering opleverde.
Zijn werk als straatmaker betekende dagelijks een zware aanslag op het aanpassings- en incasseringsvermogen van een geboren individualist als Willem nu eenmaal was. Bovendien begon zijn rug steeds pijnlijker slijtageverschijnselen te vertonen. Toch moest Willem nog een paar jaar doormodderen met zijn rug. Tot 1976. Toen, op zijn vijftigste, werd hem vervroegd pensioen gegund en kon hij zich volledig gaan toeleggen op het schilderen. Hij zou tot 1993 nog meer dan 300 schilderijen maken. Hij stopte pas met schilderen, in 1993, toen zijn hand te onvast werd door de ziekte van Parkinson.
De grootste bewondering heeft hij verworven met de magische werking van verlopende kleurvlakken. Die magie kan je eigenlijk alleen maar goed beleven als je ze in het echt ziet, die gaat verloren bij reproductie. Het geheim schuilt in de wisselwerking tussen de verflagen onderling en onze waarneming (al speelt het heersende licht daarin ook een bepalende rol). Bij zijn beste werken is onzekerheid troef. Zie je nu nog wel een horizon, een kruis of een bolling of is het slechts verbeelding? Zekerheid en twijfel wisselen elkaar dan af. Het is alsof de onderlagen in de verf een gevecht aangaan om door de daarboven gelegde lagen heen te breken. Daardoor ontstaat er een levend en zelfs zinderend beeld dat weliswaar afkomstig is van het doek, maar dat zich voor het schilderij lijkt te manifesteren, in de ruimte tussen het schilderij en je ogen.
Zijn werk is op verschillende tentoonstellingen te zien geweest, zoals het Stedelijk Museum te Amsterdam, het Fries Museum te Leeuwarden, Kunstruimte Gemeente Heerenveen, Institut Néerlandais te Parijs en Museum Belvédère te Oranjewoud.
Ook zijn er drie TV-uitzendingen geweest, te weten het NOS-programma Beeldspraak: Willem van Althuis en de kleur, een film van K. Schippers en J. Severijn (1976), Openbaar Kunstbezit: Het landschap in de kunst (1986) en het programma ‘Los fan de tradysje’ van Omrop Fryslân (1991). Deze drie films zijn als DVD opgenomen in de eerste druk van de monografie Achter de horizon.
Ook zijn er nog TV-uitzendingen in verband met de opening van het Museum Belvédère te Oranjewoud en de eerste tentoonstelling in dit museum van Willem van Althuis (2004-2005).
Veel van het werk van Willem van Althuis is in het bezit van particulieren, maar ook zijn er werken aangekocht door het Stedelijk Museum te Amsterdam, PTT Den Haag, de Provincie Friesland, het Fries Museum te Leeuwarden en de Gemeente Heerenveen. Het werk van Willem van Althuis maakt ook deel uit van de vaste collectie van Museum Belvédère.
Kort na de oprichting van de stichting (8 juni 2005) overleed Willem van Althuis op 9 oktober 2005.
Voor de complete biografie verwijzen we u naar de monografie Achter de horizon, waarover u elders op deze website informatie kunt vinden.